Door in het geding zijnde bepaling wordt aldus ten aanzien van het inkomen van als rechtspersoon opgerichte medische en paramedische zorgverstrekkers in vergelijking met alle andere rechtspersonen een bijzondere vorm van onvatbaarheid voor beslag gecreëerd op het deel van het inkomen waarop de eerstgenoemden door middel van het systeem van de derde-betaler aanspraak kunnen maken, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording kan worden gegeven in het licht van de doelstelling die de wetgever bij het aannemen van artikel 1410, § 2, 5°, 1, van het Gerechtelijk Wetboek voor ogen had.
Durch die beanstandete Bestimmung wird somit hinsichtlich des Einkommens von als Rechtsperson gegründeten medizinischen und paramedizinischen Pflegeleistungserbringern im Vergleich zu allen anderen Rechtspersonen eine besondere Form der Unpfändbarkeit geschaffen für den Teil des Einkommens, den die Erstgenannten im Rahmen des Systems des zahlenden Dritten beanspruchen können, ohne dass dafür im Lichte der Zielsetzung, die der Gesetzgeber bei der Annahme von Artikel 1410 § 2 Nr. 5 Ziffer 1 des Gerichtsgesetzbuches vor Augen hatte, eine angemessene Rechtfertigung gegeben werden kann.