Ook bij de wet van 7 april 1964 werd gesteld dat « de nieuwe wetgeving [ tegemoet ] komt aan het verlangen van vergeving voor de veroordeelde » en « dit is trouwens in het belang van de maatschappelijke rust » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 186, p. 2).
Auch im Gesetz vom 7. April 1964 hieß es, « die neue Gesetzgebung entspricht dem Wunsch des Verurteilten nach Vergebung » und « dies liegt im Übrigen im Interesse der gesellschaftlichen Ruhe » (Parl. Dok., Senat, 1962-1963, Nr. 186, S. 2).