I) de kenmerken van het milieu dat aan de GGO's en/of pathogene organismen kan worden blootgesteld (bijvoorbeeld of in het milieu dat aan de GGO's en/of pathogene organismen kan worden blootgesteld, levende wezens voorkomen waarvan bekend is dat zij schade kunnen ondervinden van de micro-organismen die bij het ingeperkte gebruik worden ingezet);
I) Merkmale der Umwelt, die möglicherweise dem GVM ausgesetzt ist (z.B. die Frage, ob es in der möglicherweise den GVM und/oder pathogenen Organismen ausgesetzten Umwelt bekannte Biota gibt, auf die sich die Mikroorganismen, die bei der Anwendung in geschlossenen Systemen eingesetzt werden, negativ auswirken können);