De heer Poettering heeft voorgestemd, de heer Hänsch heeft voorgestemd, de heer Wurtz heeft tegengestemd, de heer Vergès heeft tegengestemd.
Herr Poettering hatte dafür gestimmt, Herr Hänsch hatte dafür gestimmt, Herr Wurtz hatte dagegen gestimmt, Herr Vergès hatte dagegen gestimmt.