Het Hof besliste dat een adequaatheidsbesluit afhankelijk was van de conclusie van de Commissie dat er — in het betrokken niet-EU-land — sprake is van een niveau van bescherming van de persoonsgegevens dat weliswaar niet noodzakelijkerwijs hetzelfde is, maar "in grote lijnen overeenkomt" met dat welke binnen de EU wordt gewaarborgd op grond van de richtlijn, gezien in het licht van het Handvest.
Wie der Gerichtshof darlegte, setzt eine Angemessenheitsentscheidung die Feststellung der Kommission voraus, dass personenbezogene Daten in dem betreffenden Drittland in einem Maße geschützt sind, das mit dem in der Union aufgrund der Richtlinie im Lichte der Grundrechtecharta garantierten Schutzniveau zwar nicht unbedingt identisch, aber „der Sache nach gleichwertig“ ist.