Uit de feiten van de zaak en uit de formulering van de prejudiciële vraag blijkt dat deze enkel betrekking heeft op het verbod dat bij artikel 1, eerste lid, 3°, van de wetsbepalingen die zijn vervat in het koninklijk besluit van 3 april 1953 wordt opgelegd aan de personen d
ie veroordeeld zijn wegens misdrijven tegen de hoofdstukken IV (ontvoering van minderjarigen), V (aanranding van de eerbaarheid en verkrachting), VI (bederf van de jeugd en prostitutie) en VII (openbare schennis van de goede zeden) van titel VII van boek II van het Stra
fwetboek om, hetzij ...[+++]zelf, hetzij door middel van een derde persoon, slijter van ter plaatse te verbruiken gegiste dranken te zijn.Aus dem Sachverhalt der Rechtssache und aus der Formulierung der präjudiziellen Frage geht hervor, dass diese sich nur auf das Verbot bezieht, das durch Artikel 1 Absatz 1 Nr. 3 der im königlichen Erlass vom 3. April 1953 enthaltenen Gesetzesbestimmungen den Personen, die ver
urteilt worden sind wegen strafbarer Handlungen gegen die Kapitel IV (Entführung Minderjähriger), V (unzüchtige Handlungen und Notzucht), VI (Verleiten Jugendlicher zur Unzucht und Prostitution) und VII (öffentliche Verletzung der guten Sitten) von Titel VII von Buch II des Strafgesetzbuches, auferlegt wird, in eigener Person oder durch Vorschieben eines Dritten Inha
...[+++]ber einer Schankwirtschaft zu sein, in der vergorene Getränke zum Verzehr an Ort und Stelle verabreicht werden.