De in het eerste lid, 5° en 6° bedoelde periodes van vier jaar en zes maanden en van vijf jaar worden respectievelijk gebracht op negen jaar en zes maanden en op tien jaar wanneer de in artikel 7, § 6, bedoelde verhoging van toepassing is.
Die in Absatz 1, 5° und 6° erwähnten Zeiträume von vier Jahren und sechs Monaten bzw. von fünf Jahren werden jeweils auf neun Jahre und sechs Monate bzw. auf zehn Jahre verlängert, wenn die in Artikel 7, § 6 erwähnte Erhöhung angewandt wird.