De eerste prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid van de artikelen 2, 3 en 4 van de in het geding zijnde wet met de artikelen 10, 11 en 30 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van
de mens, in zoverre zij de sociaal verzekerden die in rechte treden tegen een socialezekerheidsinstelling, verbieden om hun rechtsvordering in te stellen en voort te zetten in een taal die behoort tot de talen waarin het rechtscollege waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, zitting kan houden en die werd gebruikt in hun administratieve betrekkingen met de genoemde instelling, zoals dat word
...[+++]t toegestaan bij de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.Die erste Vorabentscheidungsfrage betrifft die Vereinbarkeit der Artikel 2, 3 und 4 des fraglichen Gesetzes mit den Artikeln 10, 11 oder 30 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention, indem sie es den Sozialversicherten, die gegen e
ine Einrichtung für soziale Sicherheit vorgehen, untersagen, ihr Gerichtsverfahren in einer Sprache einzuleiten und fortzusetzen, die eine der Sprachen ist, in denen das befasste Rechtsprechungsorgan tagen kann, und in ihren Verwaltungsbeziehungen mit der genannten Einrichtung benutzt wurde, so wie es die koordinierten Gesetze vom 18. Juli 1966 über den
...[+++]Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten erlauben.