Zoals het Hof heeft geoordeeld in het arrest nr. 43/98 van 22 april 1998, moet artikel 57, § 2, van de O.C. M.W.-wet worden geïnterpreteerd als zijnde niet van toepassing op de vreemdeling die gevraagd heeft om als vluchteling te worden erkend, wiens verzoek is verworpen en die een bevel heeft gekregen het grondgebied te verlaten, zolang de beroepen die hij voor de Raad van State heeft ingesteld tegen de beslissing die de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen met toepassing van artikel 63/3 van de wet van 15 december 1980 heeft genomen of tegen de beslissing van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, niet zijn beslecht.
Wie der Hof schon im Urteil Nr. 43/98 vom 22. April 1998 geurteilt hat, muss Artikel 57 § 2 des ÖSHZ-Gesetzes so lange als nicht anwendbar auf den Ausländer, der einen Antrag auf Anerkennung als Flüchtling gestellt hat, dessen Antrag abgewiesen worden ist und der eine Anweisung zum Verlassen des Staatsgebiets erhalten hat, interpretiert werden, wie die von ihm beim Staatsrat gegen die vom Generalkommissar für Flüchtlinge und Staatenlose in Anwendung von Artikel 63/3 des Gesetzes vom 15. Dezember 1980 getroffene Entscheidung oder gegen die Entscheidung des Ständigen Widerspruchsausschusses für Flüchtlinge erhobenen Klagen nicht erledigt sind.