« Schendt artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd door de wet van 21 april 2007 [betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat], het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het voorziet dat (in een vonnis uitgesproken door een strafrechtbank) enkel de beklaagde en de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn veroordeeld worden tot het betalen aan de burgerlijke partij van de rechtsplegingsvergoeding en dus niet de vrijwillig of gedwongen tussenkomende partij (verzekeringsmaatschappij), terwijl deze laatste in een vonnis uitgesproken door een burgerlijke rechtbank wel moet (minstens kan)
...[+++] veroordeeld worden tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding zodra ze aanzien wordt als ` in het ongelijk gestelde partij [.] ?« Verstösst Artikel 162bis des Strafprozessgesetzbuches, eingefügt durch das Gesetz vom 21hhhhqApril 2007 [über die Rückforderbarkeit der Rechtsanwaltshonorare und -kosten], gegen den in den Artikeln 10 und 11 der Verfassung verankerten Gleichheitsgrundsatz, indem er vorsieht, dass (in einem von einem Strafgericht verkündeten Urteil) nur der Angeklagte und die für die Straftat zivilrechtlich haftbaren Personen zur Zahlung der Verfahrensentschädigung an die Zivilpartei verurteilt werden, d.h. also nicht die freiwillig oder zwangsweise intervenierende Partei (Versicherungsgesellschaft), während Letztere in einem von einem Zivilgericht verkündeten Urteil wohl zur Zahlung der Verfahrensentschädigung verurteilt werden muss (
oder wenig ...[+++]stens kann), sobald sie als ' in der Sache unterliegende Partei ' gilt?