Bij de toetsing van de gelijkwaardigheid is de nulhypothese dat het verschil tussen het ggo en de reeks referentievariëteiten ten minste een bepaalde minimumomvang heeft (zie punt 1.3.2.2) en de alternatieve hypothese dat er geen verschil is of dat het verschil kleiner is dan het gespecificeerde minimum.
In testing for equivalence, the null hypothesis shall be that the difference between the GMO and the set of reference varieties is at least as great as a specified minimum size (see Section 1.3.2.2) against the alternative hypothesis that there is no difference or a smaller difference than the specified minimum between the GMO and the set of reference varieties.