Volgens vaste rechtspraak houdt het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 in dat het merk zich ertoe leent, de waar waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden (zie onder meer arresten van 29 april 2004, Henkel/BHIM, C‑456/01 P en C‑457/01 P, Jurispr. blz. I‑5089, punt 34; 7 oktober 2004, Mag Instrument/BHIM, C‑136/02 P, Jurispr. blz. I‑9165, punt 29, en 25 oktober 2007, Develey/BHIM, C‑238/06 P, Jurispr. blz. I‑9375, punt 79).
According to settled case-law, for a trade mark to possess distinctive character for the purposes of Article 7(1)(b) of Regulation No 40/94 it must serve to identify the goods in respect of which registration is sought as originating from a particular undertaking, and thus to distinguish those goods from those of other undertakings (see, in particular, Joined Cases C-456/01 P and C-457/01 P Henkel v OHIM [2004] ECR I-5089, paragraph 34; Case C-136/02 P Mag Instrument v OHIM [2004] ECR I-9165, paragraph 29, and Case C-238/06 P Develey v OHIM [2007] ECR I-9375, paragraph 79).