18. meent dat de wetgeving van de lidstaten die massale opslag v
an gegevens van het berichtenverkeer tussen de burgers voor politiële doeleinden mogelijk maakt, niet volledig beantwoordt aan het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de daarop gebaseerde rechtsspraak, omdat zij ingrijpen in het recht op privacy zonder te voldoen aan de voorwaarden van een door de rechter op individuele basis, en dan nog voor beperkte tijd te verlenen machtiging, welke voorwaarden onderscheid verlangen
tussen de categorieën van te b
ewaken of te volgen personen ...[+++], eerbiediging van de vertrouwelijkheid van beschermde communicatieberichten (zoals gesprekken tussen advocaat en cliënt), en specificatie van de aard van misdrijven of van de omstandigheden die een dergelijke inbreuk wettigen; koestert bovendien ernstige twijfel omtrent de noodzaak in een democratische samenleving, en - zoals gestipuleerd in artikel 15 van richtlijn 2002/58/EG - op de geschiktheid en evenredigheid daarvan; 18. Believes that Member States' laws providing for the wide-scale retention of data related to citizens' communications
for law-enforcement purposes are not in full conformity with the European Convention on Human Rights and the related case law, since they constitute an interference in the right to privacy, falling short of the requirements of: being authorised by the judiciary on a case-by-case basis and for a limited duration, distinguishing between categories of people that could be subject to surveillance, respecting confidentiality of protected communications (such as lawyer-client communications), and specifying the nature of the
...[+++] crimes or the circumstances that authorise such an interference; believes, furthermore, that serious doubts arise as to their necessity within a democratic society and - as specified by Article 15 of Directive 2002/58/CE - as to their appropriateness and proportionality;