18. is van oordeel dat de lidstaten passende wettelijke maatregelen dienen te nemen om ervoor te zorgen dat het moederschap voor werkende vrouwen niet het risico op werkeloosheid, armoede en marginalisering betekent; is van oordeel dat werkende vrouwen, als toekomstige moeders, gestimuleerd dienen te worden en dat actie ondernomen dient te worden tegen werkgevers die geen vrouwen aannemen die moeder willen worden of die direct of indirect druk uitoefenen op werkende vrouwen om te voorkomen dat ze moeder worden;
18. Maintains that the Member States should adopt suitable legislative measures in order to ensure that working women who are thinking of having children do not put themselves at risk of unemployment, poverty and marginalisation; considers, on the contrary, that, as future mothers, working women should be offered incentives and that action should be taken against employers who do not take on women wishing to become mothers or who directly or indirectly threaten working women in order to prevent them from becoming mothers;