Net als bij andere door de EU nagestreefde liberaliseringsprocessen, wordt alles wat op een gegeven moment slecht gaat aangegrepen (wa
arbij de werkelijke oorzaak wordt verhuld, te weten het stelselmatige beleid om de openbaarvervoersector te ontmantelen en verzwakken) om liberaliseringsmaatregelen te
rechtvaardigen en, zonder al te veel verdere verklaring, te verwijzen naar genoemde "concurrentie", die een soort wondermiddel voor a
...[+++]lle mogelijke kwalen zou zijn, maar die in werkelijkheid de gevolgen heeft die we in onze interventie reeds hebben uiteengezet.
As with other EU-promoted liberalisations, whatever is going badly at any given moment is used as a starting point (concealing the true causes of such situations, namely the systematic policies to dismantle and weaken the public transport sector) to justify liberalising methods and point to the said ‘competition’ – with no clear explanation as to how or why – as the solution for all ills, some kind of miracle worker, but which, in the end, bears the consequences that we have already pointed out.