4. Indien door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat aan de Voorzitter mededeling wordt gedaan van het einde van het mandaat van een lid van het Europees Parlement overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat, hetzij wegens onverenigbaarheden in de zin van artikel 7, lid 3, van de Akte van 20 september 1976, hetzij wegens het vervallen van het mandaat overeenkomstig artikel 13, lid 3, van die Akte, stelt de Voorzitter het Parlement ervan op de hoogte dat het mandaat is beëindigd op de door de lidstaat medegedeelde datum en verzoekt hij de lidstaat de vacante zetel onverwijld te doen bezetten.
4. Where the competent authority of a Member State notifies the President of the end of the term of office of a Member of the European Parliament pursuant to the provisions of the law of that Member State, as a result either of incompatibilities within the meaning of Article 7(3) of the Act of 20 September 1976 or withdrawal of the mandate pursuant to Article 13(3) of that Act, the President shall inform Parliament that the mandate ended on the date communicated by the Member State and shall invite the Member State to fill the vacant seat without delay.