21. beveelt aan dat in het geval van frauduleus gebruik van een betaalkaart door een derde de houder van de kaart alleen in het geval van een schending van concrete verplichtingen en afhankelijk van de ernst en de schuld van de houder tot een - beperkte - aansprakelijkheid kan worden verplicht; is van mening dat de houder van een kaart nooit aansprakelijk mag worden gesteld zodra hij de betalingsverkeeraanbieder op de hoogte heeft gebracht van het frauduleus gebruik van zijn kaart, waarbij de betalingsverkeeraanbieder moet bewijzen dat deze meldingen, met name telefonische meldingen, hebben plaatsgehad;
21. Suggests that when a payment card has been fraudulently used by a third party, the liability of the cardholder – limited to a given amount – should apply, depending on the seriousness of the case and the degree to which the cardholder is at fault, only if specifically defined obligations have been infringed; considers that a cardholder should on no account be held liable once he has informed the payment service company that his card has been wrongfully used, and that the payment service provider must furnish evidence of such notifications, especially those made by telephone;