Kort na het nucleaire ongeval waren controles nodig op de aanwezigheid van jodium-131 en het totaal van cesium-134 en cesium-137 in levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit Japan, omdat er aanwijzingen waren dat de uitstoot van radioactiviteit in het milieu tot op zeer grote hoogte samenhing met jodium-131, cesium-134 en cesium-137, en dat slechts zeer weinig tot geen emissie van de radionucliden strontium (Sr-90), plutonium (Pu-239) en americium (Am-241) plaatsvond.
Shortly after the nuclear accident, controls were required for the presence of iodine-131 and the sum of caesium-134 and caesium-137 in feed and food originating from Japan, as there was evidence that the release of radioactivity into the environment was related to a very large part to iodine-131, caesium-134 and caesium-137, and there was only very limited or no emission of the radionuclides strontium (Sr-90), plutonium (Pu-239) and americium (Am-241).