6.2. De fabrikant toont aan dat het gebruik van deze sensoren en andere sensoren in het voertuig leidt tot activering van het in punt 3 bedoelde waarschuwingssysteem, weergave van een bericht met de bijbehorende waarschuwing (bv. „emissies te hoog — ureum controleren”, „emissies te hoog — AdBlue controleren” of „emissies te hoog — reagens controleren”) en aansporing van de bestuurder overeenkomstig punt 8.3, wanneer de in punt 4.2, 5.4 of 5.5 bedoelde situatie zich voordoet.
6.2. The manufacturer shall demonstrate that use of these sensors and any other sensors on the vehicle, results in the activation of the driver warning system as referred to in section 3, the display of a message indicating an appropriate warning (e.g. ‘emissions too high — check urea’, ‘emissions too high — check AdBlue’, ‘emissions too high — check reagen’t)., and the driver inducement system as referred to in section 8.3, when the situations referred to in section 4.2, 5.4.or 5,5 occur.