In dat verband moet de lidstaat, indien de steun wordt toegekend in een vorm die een direct financieel voordeel oplevert (bv. rechtstreekse subsidies, vrijstellingen of verlagingen van belastingen, socialezekerheidsbijdragen of andere verplichte bijdragen, of de terbeschikkingstelling van gronden, g
oederen of diensten tegen voordelige prijzen), aantonen waarom andere, potentieel minder verstorende vormen van steun zoals terugbetaalbare voorschotten of vormen van steun di
e gebaseerd zijn op schuld- of vermogensinstrumenten (bv. lenin
gen tegen ...[+++]verlaagde rente of met rentesubsidie, overheidsgaranties, de verwerving van een belang of een andere vorm van kapitaalverschaffing tegen gunstige voorwaarden), niet geschikt zijn.
In this respect, if the aid is awarded in forms that provide a direct pecuniary advantage (for example, direct grants, exemptions or reductions in taxes, social security or other compulsory charges, or the supply of land, goods or services at favourable prices, etc.), the Member State must demonstrate why other potentially less distortive forms of aid such as repayable advances or forms of aid that are based on debt or equity instruments (for example, low-interest loans or interest rebates, state guarantees, the purchase of a share-holding or an alternative provision of capital on favourable terms) are not appropriate.