Ten eerste beweerde hij dat de prijzen van het referentieland gecorrigeerd hadden moeten worden voor schaalvoordelen, handelsstadium, lagere productiviteit, verkoopkosten, rendementspercentage, winstgevendheid en grondstofkosten.
First, it claimed that adjustments should have been made to the analogue country prices on the basis of economies of scale, level of trade, lower productivity, sales expenses, yield rate, profitability, and the cost of raw material.