De Lid-Staten stellen de voorwaarden vast waaronder de exploitatie van een wegvervoeronderneming in afwijking van artikel 3, lid 1, voorlopig gedurende ten hoogste één jaar mag worden voortgezet, welke periode in naar behoren gemotiveerde speciale gevallen met maximaal zes maanden kan worden verlengd, in geval van overlijden of van lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van de natuurlijke persoon die als wegvervoerder werkzaam is of van de natuurlijke persoon die aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a) en c), voldoet.
Member States shall determine the circumstances in which a road transport undertaking may, notwithstanding Article 3 (1), be operated on a temporary basis for a maximum period of one year, with extension for a maximum period of six months, in duly justified special cases, in the event of the death or physical or legal incapacity of the natural person engaged in the occupation of road transport operator or of the natural person who satisfies the requirements of Article 3 (1) (a) and (c).