Met betrekking tot een mogelijk risico van scheeftrekking van de huurmarkt als gevolg van het verschillend belasten van verhuurde goederen naargelang zij voor beroeps- of particuliere doeleinden worden gebruikt, oordeelde de minister van Financiën dat, « indien het logisch en billijk is de werkelijke huurprijs in aanmerking te nemen telkens wanneer deze blijkt uit boekhoudkundige geschriften van de hu
urder, [.] het niet aangewezen [is] verder te gaan » (Parl. St., Kamer, B.Z. 1979,
nr. 126/10, p. 53), want zulks « zou [.] een omslacht
...[+++]ig controlesysteem vergen, dat trouwens geen volledige waarborg biedt » (ibid. ).
In Bezug auf eine etwaige Gefahr der Verzerrung des Mietmarktes infolge der unterschiedlichen Besteuerung der gemieteten Güter je nachdem, ob sie beruflich oder privat benutzt werden, erklärte der Minister der Finanzen, « es ist zwar logisch und gerecht, die tatsächliche Miete jedes Mal, wenn sie in den Buchführungsunterlagen des Mieters auftaucht, zu berücksichtigen, doch es ist nicht opportun, weiterzugehen » (Parl. Dok., Kammer, Sondersitzungsperiode 1979, Nr. 126/10, S. 53), denn dies würde « ein sehr schwerfälliges Kontrollsystem, das im Ubrigen keine vollständige Garantie bieten würde » erfordern (ebenda).