De noodzaak van optreden bij de werkzaamheden van tijdelijk personeel wordt gezien als aanvulling op de wetgeving van de lidstaten om ongeoorloofde discriminatie tussen tijdelijk personeel
te vermijden, en de bescherming van minimumrechten voor tijdelijk personeel vast te leggen om de doelen van artikel 136 ten aanzien van de bevordering van de werkgelegenheid te verwezenlijken, gekoppeld aan de door de ondernemingen nagestreefde flexibiliteit bij het functioneren van de arbeidsmarkt en adequate sociale zekerheid. Weliswaar zijn de bepalingen van artikel 137, lid 6 niet van toepassing op de salarissen, maar deze uitzondering geldt de vas
...[+++]tstelling van de salarissen en niet de gevallen waarin slechts de naleving van het beginsel van niet-discriminatie ten aanzien van dezelfde arbeid wordt nagestreefd. Ten aanzien hiervan wordt in de eerdere richtlijnen inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en deeltijdarbeid waarover overeenstemming bestaat, erkend dat op grond van artikel 7 van het communautair Handvest van de fundamentele rechten de onderlinge toenadering van de arbeidsvoorwaarden noodzakelijk is, ook bij de drie vormen van atypische arbeid, namelijk deeltijdarbeid, arbeid voor onbepaalde tijd en uitzendwerk, terwijl vervolgens in artikel 6 (f) van het EU-Verdrag staat dat de EU de fundamentele rechten eerbiedigt.
Das ist auch Grund dafür, dass in den früheren Richtlinien über Arbeitsverträge und Teilzeitbeschäftigung, die im Wege der Vereinbarung mit den Sozialpartnern verabschiedet wurden, darauf hingewiesen wird, dass auf der Grundlage von Art. 7 der Gemeinschaftscharta der sozialen Grundrechte die drei atypischen Arbeitsformen (Teilzeitarbeit, befristete Arbeitsverträge und Leiharbeit) jeweils Gegenstand eines gemeinsamen Ansatzes sein müssen; während Artikel 6 des Vertrags zur Gründung der Europäischen Union festlegt, dass die Union diese Grundrechte respektiert.