4. wijst erop dat het cohesiebeleid pas succes kan hebben als het onderbouwd is met een stabiel en duurzaam financieel kader; beklemtoont dat aan de tenuitvoerlegging van de onder de gemeenschappelijke verordening vallende fondsen geen macro-economische voorwaarden mogen worden verbonden aangezien lagere overheden niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het onvermogen van de nationale regering om haar begroting in evenwicht te brengen;
4. erinnert daran, dass die Kohäsionspolitik nur dann erfolgreich sein kann, wenn sie in einen stabilen und nachhaltigen finanziellen Rahmen eingebunden ist; betont, dass die Verwendung von Mitteln, für die die Dachverordnung gilt, nicht von der Einhaltung der Vorschriften über die makroökonomische Konditionalität abhängig gemacht werden darf, da die regionalen und lokalen Behörden nicht dafür verantwortlich gemacht werden dürfen, dass die jeweiligen nationalen Regierungen nicht in der Lage sind, für einen ausgeglichenen Haushalt zu sorgen;