Aangezien het gemaakte verschil in behandeling tussen de federale belastingen en de gemeentebelastingen verstoken is van een redelijke verantwoording en op onevenredige wijze afbreuk doet aan de rechten van de gemeenten, is artikel 10, tweede lid, van de wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen, zoals gewijzigd bij artikel 92 van de wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen, in de interpretatie die daaraan door de verwijzende rechter is gegeven, niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Da der Behandlungsunterschied zwischen den föderalen Steuern und den Gemeindesteuern nicht vernünftig gerechtfertigt ist und in unverhältnismässiger Weise den Rechten der Gemeinden Abbruch tut, ist Artikel 10 Absatz 2 des Gesetzes vom 24. Dezember 1996 über die Festlegung und die Eintreibung der Provinzial- und Gemeindesteuern, in der durch Artikel 92 des Gesetzes vom 15. März 1999 über steuerrechtliche Streitsachen abgeänderten Fassung, in der durch den verweisenden Richter ihm gegebenen Auslegung nicht vereinbar mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung.