Uit de aan de verwijzende rechter voorgelegde feiten van het geding blijkt dat het beroep waarnaar in de prejudiciële vraag wordt verwezen, het beroep is dat een van de personen bedoeld in het voormelde artikel 37, eerste lid, 1°, voor de jeugdrechtbank instelt om een beslissing van de directeur bij de hulpverlening aan de jeugd te betwisten waarmee een van de in artikel 38, § 3, eerste lid, 1°, van het decreet van 4 maart 1991 bepaalde maatregelen ten uitvoer wordt gelegd en die een minderjarige betreft.
Aus dem Sachverhalt der dem vorlegenden Richter unterbreiteten Rechtssache geht hervor, dass die in der präjudiziellen Frage angeführte Klage diejenige ist, die eine der Personen, auf die sich der vorerwähnte Artikel 37 Absatz 1 Nr. 1 bezieht, beim Jugendgericht eingereicht hat, um eine Entscheidung des Direktors der Jugendhilfe anzufechten, der eine der in Artikel 38 § 3 Absatz 1 Nr. 1 des Dekrets vom 4. März 1991 vorgesehenen Massnahmen in Bezug auf einen Minderjährigen ergreift.