Hoogstens wordt in de parlementaire voorbereiding van
de wet van 13 juni 1966, in verband met de mogelijkheid voor de administratie om af te zien van de terugvordering, gepreciseerd dat een en ander zou toelaten een einde te maken aan onge
lukkige toestanden, aangezien aanzienlijke bedragen kunnen worden teruggevorderd van bejaarde personen of erfgenamen van een deficitaire nalatenschap, terwijl het ten onrechte uitgekeerde bedrag voortvloeit uit een vergissing van de administratie (Parl. St., Kamer, 1965-1966, nr. 166/1, p. 9; Parl.
...[+++]St., Senaat, 1965-1966, nr. 202, p. 7).
Tout au plus les travaux préparatoires de la loi du 13 juin 1966 précisent-ils que la possibilité pour l'administration de renoncer à la récupération permettrait de mettre un terme à des situations malheureuses, dès lors que des sommes considérables peuvent être réclamées à des personnes âgées ou à des héritiers d'une succession déficitaire, alors que l'indu trouve sa cause dans une erreur de l'administration (Doc. parl., Chambre, 1965-1966, n° 166/1, p. 9; Doc. parl., Sénat, 1965-1966, n° 202, p. 7).