Een aardverschuiving wordt gekenmerkt : in het stroomopwaarts gelegen gedeelte, door breuklijnen of door scheuren, in de hoofdrichtingen en zijdelings, met een plotse hellingbreuk (concave helling); in het stroomafwaarts gelegen gedeelte : door rug- of walvorming (of frontaal) met convexe helling.
Le glissement se caractérise dans sa partie amont, par des niches d'arrachement ou crevasses, principales et latérales, avec brusque rupture de pente (pente concave); dans sa partie aval, par un bourrelet de pied (ou frontal) à pente convexe.