Levende en niet-levende natuur De leerlingen 1.3. kunnen in een beperkte verzameling van organismen en gangbare materialen gelijkenissen en verschillen ontdekken en op basis van minstens één criterium een eigen ordening aanbrengen en verantwoorden;
1.4. kennen in hun omgeving twee verschillende biotopen en kunnen er enkele veel voorkomende organismen in herkennen en benoemen; 1.5. kunnen bij organismen kenmerken aangeven die illustreren dat ze aangepast zijn aan hun omgeving; 1.6. kunnen illustreren dat de mens de aanwezigheid van organismen beïnvloedt; 1.7. kunnen de wet van eten en gegeten worden illustreren aan de hand van minsten
...[+++]s twee met elkaar verbonden voedselketens; 1.8. kunnen de functie van belangrijke organen die betrokken zijn bij ademhaling, spijsvertering en bloedsomloop in het menselijk lichaam verwoorden op een eenvoudige wijze; 1.9. kunnen de functie van de zintuigen, het skelet en de spieren op een eenvoudige wijze verwoorden; 1.10. kunnen lichamelijke veranderingen die ze bij zichzelf en leeftijdsgenoten waarnemen, herkennen als normale aspecten in hun ontwikkeling; 1.11. kunnen de weerselementen op een bepaald moment en over een beperkte periode, meten, vergelijken en die weersituatie beschrijven; 1.12. kunnen het verband illustreren tussen de leefgewoonten van mensen en het klimaat waarin ze leven; 1.13. kunnen tonen hoe de aarde om de eigen as draait, welk gevolg dit heeft voor het dag- en nachtritme in de eigen omgeving en hoe de aarde, de zon en de maan ten opzichte van elkaar bewegen; 1.14. kunnen van courante materialen uit hun omgeving enkele eigenschappen aantonen; 1.15. kunnen illustreren dat een stof van toestand kan veranderen; 1.16. kunnen met enkele voorbeelden aantonen dat energie nodig is voor het functioneren van levende en niet-levende systemen en kunnen daarvan de energiebronnen benoemen.La nature vivante et non vivante Les élèves 1.3
. peuvent découvrir dans une collection limitée d'organismes et de matériaux courants, les ressemblances et les différences et, sur la base d'au moins un critère, apporter et justifier leur propre classification ; 1.4. connaissent dans leur environnement deux différents biotopes et peu
vent reconnaître et nommer quelques organismes que l'on rencontre fréquemment ; 1.5. peuvent identifier des caractéristiques chez des organismes démontrant que ceux-ci sont adaptés à leur environnement ;
...[+++]1.6. sont en mesure d'illustrer que l'homme influence la présence d'organismes ; 1.7. peuvent illustrer la loi « manger et être mangé » à l'aide d'au moins deux chaînes alimentaires interconnectées ; 1.8. sont en mesure d'expliquer de manière simple la fonction d'organes importants qui sont impliqués dans la respiration, la digestion et la circulation sanguine du corps humain ; 1.9. peuvent illustrer d'une manière simple la fonction des sens, du squelette et des muscles ; 1.10. peuvent reconnaître des changements physiques qu'ils perçoivent chez eux-mêmes et chez leurs compagnons d'âge comme des aspects normaux dans leur développement ; 1.11. peuvent mesurer et comparer les éléments atmosphériques à un moment déterminé et pendant une période limitée et décrire cette situation atmosphérique ; 1.12. sont capables d'illustrer le rapport entre les habitudes de vie des gens et le climat dans lequel ils vivent ; 1.13. peuvent montrer comment la terre tourne sur elle-même, quelle en est la conséquence pour le rythme jour/nuit dans le propre environnement et comment la terre, le soleil et la lune se meuvent l'un vis-à-vis de l'autre ; 1.14. peuvent démontrer quelques caractéristiques de matériaux courants de leur propre environnement ; 1.15. sont en mesure d'illustrer qu'une substance peut changer d'état ; 1.16. peuvent démontrer au moyen de quelques exemples qu'il faut de l'énergie pour faire fonctionner des systèmes vivants et non v ...