Het Hof van Cassatie oordeelde bij zijn arrest van 23 december 2014 (P.14.1422.N) : « Zoals de internering zelf van een geesteszieke noodzakelijk en evenredig moet z
ijn, zo ook moet de begane onrechtmatigheid bij de uitvoering van de interneringsmaatregel evenredig worden gesanctioneerd : een onaangepaste verzorging kan een onrechtmatigheid in de zin van artikel 5.1 en 5.4 EVRM opleveren, zonder daarom de invrijheidstelling van de geesteszieke te kunnen verantwoorden indien de samenleving daardoor in gevaar komt. Het feit dat de invrijheidstelling van een geïnterneerde een gevaar voor de samenleving zou uitmaken, kan een zelfsta
ndige rede ...[+++]n zijn op grond waarvan de hoge commissie vermag te beslissen tot het behoud van de detentie van die geïnterneerde, mits zij een afweging doet tussen het belang van de samenleving die moet worden beschermd en de eventuele onrechtmatigheid van de vrijheidsberoving van de geïnterneerde, die een invrijheidstelling zou kunnen verantwoorden ».
Dans son arrêt du 23 décembre 2014 (Pas., 2014/12, n° 811), la Cour de cassation a jugé : « Comme l'internement même d'un malade mental doit être nécessaire et proportionnel, l'illégalité commise dans l'exécution de la mesure d'internement doit également être sanctionnée proportionnellement : des soins inadaptés peuvent constituer une illégalité au sens des articles 5.1.e et 5.4 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, sans pouvoir justifier, de ce fait, la libération du malade mental si elle devait présenter un danger pour la société.