Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 1211, § 2, laatste lid, van het Gerechtelijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het bepaalt dat, in het kader van een gerechtelijke verdeling, tegen de beslissing betreffende de vervanging van de notaris-vereffenaar, geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend, terwijl tegen de beslissing betreffende de aanstelling van de notaris-vereffenaar op grond van artikel 1210 van het Gerechtelijk Wetboek, wel rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
La Cour est interrogée au sujet de la compatibilité de l'article 1211, § 2, dernier alinéa, du Code judiciaire avec les articles 10 et 11 de la Constitution, lus ou non en combinaison avec l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce qu'il dispose que dans le cadre d'un partage judiciaire, la décision relative au remplacement du notaire-liquidateur n'est susceptible d'aucun recours, alors que la décision relative à la désignation du notaire-liquidateur sur la base de l'article 1210 du Code judiciaire, peut faire l'objet d'un recours.