Het Hof werd immers gevraagd te oordelen of het feit dat de landbouwers die hun activiteit uitoefenen als natuurlijke persoon, van het toepassingsgebied van voornoemde wet uitgesloten zijn, verenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, meer bepaald erop gelet dat zowel de landbouwers die hun beroepsactiviteit uitoefenen in het raam van een landbouwvennootschap of een burgerlijke vennootschap met handelsvorm als de kooplieden die hun beroepsactiviteit als natuurlijke persoon uitoefenen, wel het voordeel van die wet genieten.
En effet, la Cour a été interrogée sur la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution de l'exclusion des agriculteurs exerçant en personne physique du champ d'application de ladite loi, alors que sont admis au bénéfice de celle-ci, d'une part, les agriculteurs exerçant dans le cadre d'une société agricole ou d'une société civile à forme commerciale et, d'autre part, les commerçants exerçant en personne physique.