In antwoord op een van de gestelde vragen heeft het Hof van Justitie immers beslist dat een Lid-Staat volgens het gemeenschapsrecht niet verplicht is, aan een moedermaatschappij de schade te vergoeden die zij heeft geleden ten gevolge van het feit dat hij bij de omzetting van de richtlijn in strijd met het recht heeft bepaald dat de krachtens artikel 3, lid 2, gestelde minimumperiode van deelneming reeds moet zijn verstreken op het tijdstip van de winstuitkering waarvoor het bij artikel 5 voorziene belastingvoordeel geldt.
En effet, statuant sur l'une des questions posées en l'espèce, la Cour de justice a décidé que le droit communautaire n'oblige pas un État membre qui, lors de la transposition de la directive précitée, a prévu que la période de participation minimale fixée en application de l'article 3, § 2, doit être écoulée au moment de la distribution des bénéfices qui font l'objet de l'avantage fiscal établi par l'article 5, à indemniser la société mère des dommages qu'elle aurait subis du fait de l'erreur ainsi commise.