Meer zelfs, door uitdrukkelijk te bepalen dat wanneer de wetgever de economische, sociale en culturele rechten waaronder dus ook het recht op sociale bijstand waarborgt, deze rekening dient te houden met de plichten die aan deze rechten verbonden zijn, heeft de Grondwetgever duidelijk bevestigd dat het recht op sociale bijstand geenszins onvoorwaardelijk is (6).
Au contraire, en précisant expressément que, lorsqu'il garantit les droits économiques, sociaux et culturels ce qui inclut le droit à l'aide sociale , le législateur doit tenir compte des obligations correspondant à ces droits, le constituant a clairement confirmé que le droit à l'aide sociale n'était nullement un droit inconditionnel (6).