de verplichting voor een rechtscollege om een prejudiciële vraag te stellen wordt afgeschaft, ook voor het Hof van Cassatie en de Raad van State, als het gaat om een procedure in kort geding voor de gewone rechter of voor de Raad van State of om een procedure ter beoordeling van de handhaving van een voorlopige hechtenis, zolang het rechtscollege niet uitgaat van de strijdigheid van de betrokken wetgevende handeling met een hogere norm (ontworpen artikel 26, § 3, artikel 4, § 3, van het ontwerp);
l'obligation pour une juridiction de poser une question préjudicielle est supprimée, y compris en ce qui concerne la Cour de cassation et le Conseil d'État, lorsqu'il s'agit d'une procédure en référé devant une juridiction ordinaire ou devant le Conseil d'État, ou d'une procédure d'appréciation du maintien d'une détention préventive, pour autant que la juridiction ne se fonde pas sur l'incompatibilité de l'acte législatif en cause avec une norme supérieure (article 26, § 3, en projet, article 4, § 3, du projet);