De plantafstand, de teeltvormen en de snoeiwijzen moeten de algemeen gebruikelijke zijn, waarbij de plantdichtheid niet meer dan 660 struiken per hectare mag bedragen en de volgende teeltvormen moeten worden gebruikt: een „struik met meerdere stammen”, een „struik in de vorm van een bosje” of een „boompje”.
La distance de plantation, les modes de conduite et de taille doivent être ceux couramment appliqués; la densité ne doit pas dépasser 660 plantes à l'ha, et les modes de conduite doivent être soit le buisson polycaule, soit la taille en gobelet ou à buisson.