In Richtlijn 2000/29/EG is bepaald dat hout van naaldbomen (Coniferales), met uitzondering van hout van Thuja L., in de vorm van pakkisten, kratten, trommels, laadborden, laadkisten of andere laadplateaus, stuwmateriaal, tussenschotten en dwarsbalken, ook wanneer het hout niet meer zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft, van oorsprong uit Canada, China, Japan, Korea, Taiwan en de Verenigde Staten, van de bast moet zijn ontdaan en vrij moet zijn van boorgaten van meer dan 3 mm diameter, en een vochtgehalte moet hebben van minder dan 20 %, berekend op de droge stof, op het tijdstip van bewerking.
La directive 2000/29/CE dispose que le bois de conifères (Coniferales), autre que Thuja L., sous forme de caisses d'emballage, cageots, cylindres, palettes, caisses-palettes ou autres plateaux de chargement, bois d'arrimage, entretoises et traverses, y compris le bois qui n'a pas gardé sa surface ronde naturelle, originaire du Canada, de Chine, du Japon, de Corée, de Taïwan et des États Unis d'Amérique doit être débarrassé de son écorce et exempt de trous de vers dont le diamètre est supérieur à 3 millimètres (mm) et avoir une teneur en eau, exprimée en pourcentage de matière sèche, inférieure à 20 % lors du traitement.