Het personeelslid dat wordt aangewezen voor een bij mobiliteit te begeven betrekking, neemt die betrekking op de eerste dag van de tweede referentieperiode die volgt op de datum van de aanwijzing voor die betrekking bedoeld in artikel VI. II. 24, eerste lid, behoudens indien de overheden bedoeld in artikel VI. II. 24, tweede lid, 1° en 2°, een vervroegde inplaatsstelling overeenkomen.
Le membre du personnel désigné à un emploi à attribuer par mobilité exerce cet emploi le premier jour de la deuxième période de référence qui suit la date de désignation à cet emploi visée à l'article VI. II. 24, alinéa 1, à moins que les autorités visées à l'article VI. II. 24, alinéa 2, 1° et 2°, conviennent d'une affectation anticipée.