Indien het Hof zijn eerste voorstel niet zou volgen, stelt de advocaat-generaal voor richtlijn 2004/38 op zijn minst toe te passen op burgers van de Unie en hun familieleden met de nationaliteit van een derde land, die hun vrijheid van verkeer daadwerkelijk uitoefenen door in een andere lidstaat te verblijven gelijktijdig met verplaatsingen van korte duur naar de lidstaat waarvan de betrokken burgers de nationaliteit hebben.
Dans l’hypothèse où la Cour ne suivrait pas sa première proposition, l’avocat général propose d’appliquer la directive 2004/38, à tout le moins, aux citoyens de l’Union et aux membres de leur famille possédant la nationalité d’un État tiers exerçant de manière effective leur liberté de circulation en séjournant dans un autre État membre simultanément aux déplacements de courte durée vers l’État membre dont les citoyens concernés possèdent la nationalité.