De wetgever behoort dus de gulden middenweg te vinden tussen het verbieden van bepaalde gedragingen of het afleggen van bepaalde verklaringen die tot discriminatie kunnen leiden enerzijds en de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden (recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging, ..) anderzijds.
Il appartient donc au législateur de trouver un juste équilibre entre l'interdiction de certains comportements ou la manifestation de propos constitutifs de discrimination et la sauvegarde de libertés fondamentales (droit au respect de la vie privée, liberté d'expression, liberté l'association, .).