Hierbij zou men tegelijkertijd de mogelijkheid (dus niet de plicht) geven aan de betrokkenen om op grond van « een ernstig en reëel gevaar dat een persoon radicaliserend gedrag vertoont op basis van verontrustende signalen » het beroepsgeheim te doorbreken indien de betrokkene het gevaar niet zelf of met hulp van anderen kan afwenden naar analogie van wat nu reeds werd uitgewerkt voor het medisch beroepsgeheim voor wat betreft kindermishandeling en partnergeweld.
On donnerait en même temps la possibilité (donc, pas l'obligation) aux personnes concernées de rompre le secret professionnel « en raison d'un danger grave et réel qu'une personne présente un comportement radicalisant sur la base de signaux inquiétants » si l'intéressé ne peut écarter le danger lui-même ou à l'aide de tiers, à l'instar de ce qui a déjà été élaboré pour le secret médical en ce qui concerne la maltraitance infantile et la violence conjugale.