De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of artikel 82, §§ 2 tot 4, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die interpretatie dat het « alleen toestaat de periodes die zijn gepresteerd in het kader van een arbeidsovereenkomst, met uitsluiting van de periodes die daarvóór onder statuut zijn gepresteerd, in aanmerking te nemen voor de vaststelling van de anciënniteit met het oog op de berekening van de opzeggingstermijn van de werknemer ».
Le juge a quo demande à la Cour si l'article 82, §§ 2 à 4, est compatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution, dans l'interprétation selon laquelle il ne permet « la prise en considération pour la fixation de l'ancienneté devant servir au calcul du préavis de l'employé que des périodes exécutées dans les liens d'un contrat de travail, à l'exclusion des périodes précédemment exécutées sous statut ».