Artikel 8, lid 2, sub a, verplicht lidstaten om, na beoordeling van de omstandigheden waarin een alleenstaande minderjarige zal terechtkomen, de tenuitvoerlegging van een uitzettingsbevel uit te stellen indien er geen zekerheid bestaat dat hij of zij bij vertrek of aankomst kan worden overgedragen aan een familielid, een vergelijkbare vertegenwoordiger, een voogd van de minderjarige of een bevoegde ambtenaar van het land van terugkeer.
L’article 8, paragraphe 2, point a), contraint les États membres à reporter l’exécution d’une décision de retour en l’absence d’une garantie que le mineur non accompagné pourra être remis au point de départ ou d’arrivée à un membre de la famille, à un représentant équivalent, au tuteur du mineur ou à un fonctionnaire compétent du pays de retour, à la suite d’une évaluation des conditions de rapatriement du mineur.