De wet van 25 juli 1867 « betreffende de ontslagverlening aan de magistraten » bepaalde in artikel 1 dat de « leden van de hoven en rechtbanken in ruste [werden] gesteld wanneer zij wegens een ernstige en blijvende gebrekkigheid niet langer in staat [waren] hun ambt naar behoren te vervullen, of wanneer zij [een leeftijd] [hadden] bereikt » (eigen vertaling) die verschilde naar gelang van het rechtscollege waartoe zij behoorden.
La loi du 25 juillet 1867 « relative à la mise à la retraite des magistrats » prévoyait, en son article 1, que les « membres des cours et tribunaux [étaient] mis à la retraite lorsqu'une infirmité grave et permanente ne leur permett [ait] plus de remplir convenablement leurs fonctions, ou lorsqu'ils [avaient] accompli » un âge variant selon la juridiction à laquelle ils appartenaient.