Zonder dat dient te worden nagegaan of aan het Hof nog een verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan worden voorgelegd buiten de termijnen die door de bijzondere wet van 6
januari 1989 op het Arbitragehof op dwingende wijze zijn voorgeschreven voor de neerlegging van de memories op grond waarvan de rechtspleging wordt gevoerd, stelt het Hof vast dat, in het licht van hetgeen in B.22.6 is
gesteld, omtrent de juiste toepassing van artikel 10 E.G.-Verdrag te dezen, geen re
...[+++]delijke twijfel kan bestaan.
Sans qu'il faille vérifier si une demande visant à poser des questions préjudicielles à la Cour de justice des Communautés européennes peut encore être soumise à la Cour en dehors des délais prescrits de manière contraignante par la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage pour déposer les mémoires sur la base desquels la procédure est menée, la Cour constate qu'à la lumière de ce qui a été exposé au B.22.6, l'application correcte de l'article 10 du Traité C. E., en l'espèce, ne peut raisonnablement être mise en doute.