Art. 3. Voor iedere hoeveelheid van 1 500 000 uitgegeven biljetten wordt het aantal loten vastgesteld op 501 420, die als volgt worden verdeeld : er is 1 lot met een maandelijks uit te keren rente ten bedrage van 2.007 euro, en voorts zijn er 19 loten van 2.007 euro, 100 loten van 250 euro, 300 loten van 100 euro, 1 500 loten van 50 euro, 10 000 loten van 20 euro, 70 000 loten van 15 euro, 15 000 loten van 12 euro, 70 000 loten van 10 euro, 62 000 loten van 7 euro, 136 000 loten van 5 euro en 136 500 loten van 2 euro.
Art. 3. Par quantité de 1 500 000 billets émis, le nombre de lots est fixé à 501 420, lesquels se répartissent en 1 lot consistant en une rente payable à concurrence de 2.007 euros par mois, 19 lots de 2.007 euros, 100 lots de 250 euros, 300 lots de 100 euros, 1 500 lots de 50 euros, 10 000 lots de 20 euros, 70 000 lots de 15 euros, 15 000 lots de 12 euros, 70 000 lots de 10 euros, 62 000 lots de 7 euros, 136 000 lots de 5 euros et 136 500 lots de 2 euros.