De gebruikte terminologie toont enerzijds aan dat de daad door de onderzoeksrechter ten aanzien van het slachtoffer gesteld, die de indruk van vooringen
omenheid zou kunnen doen uitschijnen, dient getoets
t te worden aan het beginsel van de proportionaliteit (wanneer « uit de a
ard en de omvang » blijkt ). Anderzijds toont die aan dat er slechts sprake zal zijn van de indruk van partijdigheid wanneer dit niet alleen zo lijkt in de oge
...[+++]n van het slachtoffer maar ook ten aanzien van derden (wanneer « objectief bekeken » de indruk ontstaat ) (Gedr. St., Senaat, 1996-1997, nr. 1-448/1, blz. 2).
La terminologie utilisée montre, d'une part, que les actes posés par le juge d'instruction vis-à-vis de la victime qui pourraient susciter une impression de parti pris, doivent être confrontés au principe de proportionnalité (si, eu égard à leur nature et à leur « étendue » ) et que, d'autre part, pour qu'il y ait impression de partialité, il doit en être ainsi non seulement aux yeux de la victime, mais aussi aux yeux des tiers (font naître « objectivement » une impression de partialité ) (doc. Sénat, 1996-1997, nº 1-448/1, p. 2).