Het Hof wordt gevraagd of de artikelen 25, 26 en 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden doordat zij aanleiding zouden geven tot een verschil in behandeling tussen bepaalde borgen of echtgenoten van een gefailleerde, enerzijds, en tussen die laatsten en de gefailleerde hoofdschuldenaar, anderzijds.
La Cour est interrogée sur le point de savoir si les articles 25, 26 et 82 de la loi du 8 août 1997 sur les faillites violent les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'ils créeraient une différence de traitement entre certaines cautions ou conjoints d'un failli, d'une part, et entre ceux-ci et le débiteur principal failli, d'autre part.