De prejudiciële vraag strekt e
rtoe van het Hof te vernemen of artikel 7, tweede lid, van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, op zichzelf beschouwd en gelezen in samenhang met de artikelen 13 en 160 van de Grondwet en de artikelen 6.1 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, door ten aanzien van de onteigenden en de in artikel 6 van de voo
rmelde wet bedoelde belanghebbenden de wettigheidscontr ...[+++]ole van een onteigeningsbesluit aan de vrederechter over te laten vanaf het ogenblik dat de onteigenaar een vordering tot onteigening bij de vrederechter heeft ingeleid, terwijl ten aanzien van dezelfde personen, vooraleer de onteigenaar een vordering tot onteigening bij de vrederechter heeft ingeleid, de Raad van State bevoegd is om hetzelfde onteigeningsbesluit aan een wettigheidscontrole te onderwerpen.Par sa question préjudicielle, le juge a quo demande à la Cour si l'article 7, alinéa 2, de la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d'extrême urgence en matière d'expropriation pour cause d'utilité publique viole les articles 10 et 11 de la Constitution considérés isolément e
t lus conjointement avec les articles 13 et 160 de la Constitution et avec les articles 6.1 et 14 de la Convention européenne des droits de l'homme, en laissant au juge de paix le soin d'exercer le contrôle de légalité d'un arrêté d'expropriation, à l'égard des expropriés et des tiers intéressés visés à l'article 6, à partir du moment où l'expropriant a int
...[+++]roduit une demande d'expropriation auprès du juge de paix, alors qu'à l'égard des mêmes personnes, avant que l'expropriant ait introduit une demande d'expropriation auprès du juge de paix, le Conseil d'Etat est compétent pour soumettre le même arrêté d'expropriation à un contrôle de légalité.